In de scheikunde : de naam voor eene groep koolhydraten van zoeten smaak, meest kristallijnen, doch ook wel in dik vloeibaren toestand, die vatbaar zijn voor gisting. Ze komen op enkele uitzonderingen na in het plantenrijk voor.
De meest gebruikte suikersoorten komen van het suikerriet en van de beetwortels, doch de laatste soort overtreft alle soorten te zamen ; 3/5 deel van alle suiker, welke men gebruikt, wordt bereid uit de beetwortels, welke 12 ½ % suiker bevatten. De fabrikatie is verschillend, doch tamelijk uitgebreid. Het sap der grondstof (bieten of riet) moet eerst gezuiverd worden en bevrijd van verschillende andere stoffen, daarna wordt het sap ingedikt en gekristalliseerd tot een dikke brij, daarna afgekoeld, terwijl de stroop wordt afgescheiden in centrifugaaltoestellen. De ruwe suiker wordt daarna nogmaals bewerkt, geraffineerd, in brooden gevormd, gedroogd en den laatsten tijd gemalen.