Algemeen Technisch woordenboek

H.J. van Eyk (1916)

Gepubliceerd op 03-12-2020

Anker

betekenis & definitie

1°. In de leer van het magnetisme, het stuk weekijzer, dat men steeds tegen de polen van een hoefmagneet aangedrukt houdt, omdat de magneet anders spoedig in kracht afneemt.

20. In de electrotechniek : het beweeglijke stuk weekijzer, dat zoodra de electrische stroom doorgaat door een electromagneet wordt aangetrokken. Bij electrische machines, dynamo’s , motoren enz. is het dat deel der machine, waarin de electrische kracht wordt opgewekt.
30. Een bekend toestel om schepen, aan vast te leggen.
40. Een inhoudsmaat voor wijn ; in. Nederland 38,8 L. of 45 flesschen ; in Denemarken 37,44 L. ; in Engeland 47,7 L. ; in Kaapstad 35,96 L. ; in Pruisen 34,35 L. ; in Rusland 36,9 L. ; in Saksen 34,24 L. en in Zweden 39,26 L.
50. Een ijzeren toestel, dienende om muren te versterken en bijeen te houden.
6°. Een onderdeel van een uurwerk.

< >