Synoniemen zoeken
Geen resultaten voor zeeschip

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
zeeschip
zeeschip - schip voor de vaart op volle zee; synoniem met zeeboot. Zeekastelen zijn zeer groot; een oceaanreus bevaart oceanen. Handelswaar vervoert men met een koopvaardijschip of koopvaarder. Grote koopvaardijschepen van Portugees-Spaanse oorsprong, uit de zestiende en zeventiende eeuw, heten kraken. De koopvaarder die bulklading vervoert, noemt men een tanker of tankschip; een olietanker heeft ruwe olie als vracht. Een tramp is een koopvaarder van de wilde vaart. Oorlogsschepen (zie aldaar) worden voor militaire doeleinden ingezet. Een vliegdekschip bezit een vliegdek waar lichte vliegtuigen kunnen opstijgen en landen; tijdens de Tweede Wereldoorlog werden deze schepen gebruikt voor escortediensten. Walvissen vangt men met walvisvaarders; als de vangsten ook worden verwerkt, heet het een fabrieksschip. Het hospitaalschip of hospitaalkerkschip dient als hospitaal en als kerk voor vissers. Hospitaalschip heet ook een schip dat in oorlogstijd gewonden moet vervoeren. Duwbakken vormen de lading van een kangoeroeschip, moederschip, lichtmoederschip, lichterschip of lash-schip. Een karveel is een middelgroot zeeschip uit de vijftiende of zestiende eeuw en heeft een gladde, niet-overnaadse buitenhuid. Haringvloten worden vergezeld door een jager, die de vangst meteen naar de wal brengt.
Zie: schip.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
zeeschip
zeeschip - zelfstandig naamwoord
uitspraak: zee-schip
1. schip dat geschikt is om op zee te varen
♢ met dit zeeschip kun je de oceaan oversteken
Zelfstandig naamwoord: zee-schip
het zeeschip
de zeeschepen
het zeescheepje