Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

zwepen

betekenis & definitie

(zweepte, heeft gezweept),

1. slaan met een (zwiepend) stokje. Ze zou zich laten zwepen als het moest, dacht Nettie, maar ze zou niet gaan gillen (Doelwijt 1972b: 103). Hij zweepte met water met zijn stokje (J&L 1920a: 8).
2. (fig.) ervan langs geven. Leo Viotor heeft Coronie Boys gezweept (voetbalwedstrijd).
- Etym.: Vroeger bet. het, evenals in veroud. AN, ‘met een zweep (o.i.d.) slaan’. S wipi, E to whip, hebben dezelfde bet.
- Zie ook: rieten.

< >