Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

zoutevis

betekenis & definitie

(de),

1. sterk gezouten, gedroogde en weer opgeweekte kabeljauw (Gadus morhua), schelvis (Melanogrammus aeglofinis) of heek (Merluccius merluccius); syn. van bakeljauw. Op het bordje lagen twee sneetjes brood, zoo dun dat het eerste zuchtje in de lucht ze kon opnemen en wegvoeren; daarbij een stuk rauwe bakkeljauw (zoutevisch); het kommetje bevatte een afspoeling van den melkpot dat was mijn ontbijt (Bartelink 40).
2. als 1 behandelde, andere zeevis van flink formaat.
- Zie Voeding goed 54.
- Etym.: Sedert ook andere vissen dan de drie genoemd onder bet. 1 op dezelfde manier worden gebruikt, is de bet. van 1 naar 2 verschoven. Oudste vindpl. van 1 Teenstra 1835 1:47. ‘Saltfish’ in het E van Guyana en Wl eilanden heeft dezelfde bet. (C&L).

< >