: een flinke (of goede o.i.d.) vork slaan (sloeg, heeft geslagen), steeds grote eetlust hebben, veel eten. Tijdens een hongersnood ging heer Spin gebukt onder kommer en verdriet.
Zooals iedereen weet, slaat hij een flinke vork en hij bezit bovendien een vrouw en twaalf kinderen (van Cappelle 276).