Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

tori

betekenis & definitie

(de, -(’s)),

1. verhaal. Hij heeft talrijke gedichten, tories, radioluisterspelen en een kindertoneelstuk ‘Koning Oloisie’ geschreven, terwijl hij in de afgelopen 14 jaar als vertaleromroeper werkzaam was bij de R.V.D.S. (BN, najaar 1978: 108).
2. praatjes. Ik denk aan die abnormale lummel en zijn soort. Ik heb een heleboel tori’s gehoord van deze soort kerels (Dobru 1968c:43).
-Etym.: S.-Samenst. van 1 anansitori( ).
-: tori praten (praatte, heeft gepraat), een gesprek voeren, wat praten met elkaar. Na de kerk werd ons geduld op de proef gesteld, doordat Owpa ( ) Senge tori ging zitten praten met de overige volwassenen aan de rivierkant (Dobru 1968b: 19).
- Etym.: Zie tori( ).

< >