(de, -pen), hak, d.i. een gereedschap om grond mee los te hakken. Ze namen een tjap en een schop mee en gingen graven onder de struiken en in een droge sloot (A. de Vries 1957 (8): 33).
-Etym.: Stjapoe. Oudste vindpl. Kuhn 1828: 16.
-Zie ook tjappen (2).