Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

steenduifje

betekenis & definitie

(het, -s), naam voor twee kleine, rossige duiven, de grootste (het roestduifje, Columbiganella talpacoti) meer bruinig, de kleinste (het mus-, grond- of dwergduifje, Columbiganella passerina) meer grijzig (de AN namen in Grzimek VIII: 305). Vooral op klaroenzaden schijnen ze zeer belust en waar deze plant [klaroen] groeit kan men altijd Steenduiven, en wel van verscheidene soorten, waarnemen (P&P 1908: 341).

- Etym.: ‘Steen’ kan betr. hebben op het feit dat deze dieren altijd op de grond zitten. AN steenduif — aantal soorten duif die zich op steen ophouden (WNT 1940). S stondoifi (ston steen; doifi = duif). Oudste vindpl. Stedman 1796:
166 {Steen-duyfie).
- Zie i.v.m. de eerste soort ook kaneelduif (b).
-Opm.: In Grzimek wordt ook s. gegeven als AN voor C. talpacoti; dit is vermoedelijk uit het SN overgenomen.

< >