Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

snip

betekenis & definitie

(de, -pen), snipje (het, -s), naam voor een aantal soorten waadvogels: plevieren, w.o. de zilverplevier (Pluvialis squatarola) en een steenloper (Arenaria interpres morinella)-, snippen, w.o. de watersnip (SN grassnip of rijstsnip, Gallinago gallinago)-, strandlopers, w.o. de drieteenstrandloper (Calidris al ba) en een kanoetstrandloper (Calidris canutus rufus)\ ruiters, w.o. de twee geelpootruiters (S toriman, Tringa flavipes en T. melanoleuca)-, een steltkluut (Himantopus himantopus mexicanus). Een vlucht witte snippen scheert plotseling rakelings over het water.

In formatie, een thematisch haarscherp gelijkzijdige driehoek (Ferrier 1973: 454). Jachtpartijen ontaarden soms in het zonder onderscheid neerschieten van alle vogels, vooral ‘snipjes’ en andere trekvogels uit Noord-Amerika (op de modderbanken en in de kustzwampen); de dieren worden dan vaak niet eens opgehaald (Enc.Sur. 307). - Etym.: S snepi. AN s. is de verzamelnaam voor de ‘watersnip’ en enige aan deze verwante soorten. E ‘snipe’ is in beginsel hetzelfde als AN s. , bij uitbr. echter ook de naam voor een aantal vogels die op pen ‘snip’ lijken. Oudste vindpl. Teenstra 1835 II: 430.

< >