(de, -s),
1. (hist.) iemand die als beroep de schelpen aantrapte waarmee de gaten in de straten van Paramaribo werden opgevuld. Zie Waller 6.
2. (verouderend) nietsnut. Een onbruikbaar mens was hij, een schulpentrapper (Waller 6).
- Etym.: Om een s. in bet. 1 te zijn, had men geen bijzondere bekwaamheid nodig, vandaar de (fig.) bet. 2. ‘Schulp' is een veroud. vorm van ‘schelp’.