Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

sabakoe

betekenis & definitie

(de, -s), naam voor de meeste reigersoorten, i.h.b. de kleinere, w.o. de blauwe en de witte sabakoe. Op de jacht zijnde had hij een gewone sabakoe opgenomen.

En terwijl hij den vogel dicht bij zijn gelaat hield, pikte het beest hem een oog uit (Bartelink 34). -Etym.: K (in die taal alleen de kleinere soorten w.o. ook de tjontjon) en S. Volgens De Klerk bet. ‘sivakou’ in Brazilië ‘nachtreiger’ (d.z. de dikkoppen). Oudste vindpl. Stedman 1796:177 (E spelling: sabacoo), vermoedelijk doelend op de blauwe s. Bij Kappler (1884: 76; Sabaccu) de wittes.
- Zie ook: dikkop, galin, koemawari.
-: blauwe sabakoe, kleine blauwe reiger, een kleine blauwachtige reiger met bruine borst, hals en kop (Florida caerulea). De blauwe en de witte sabakoe zijn kleinere reigers (Vermeulen 142).
- Etym.: Zie de omschrijving, zie sabakoe. Oudste vindpl. Teenstra 1835 II: 431.
-: witte sabakoe, Amerikaanse kleine zilverreiger (Egretta thuia). Bij de witte sabakoe versiert een grote kuif de bovenkop (Vermeulen 142).
-Etym.: Het dier is wit; zie sabakoe. Oudste vindpl. Teenstra 1835 II: 431.
- Zie ook galin, witte koemawari.
- Opm.: Nu de koereiger (Ardeola ibis, ook een kleine, witte reiger) steeds algemener wordt in Sur., hoort men ook deze steeds vaker witte s. noemen (meded. P.A. Teunissen).

< >