Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

puf

betekenis & definitie

(de, -fen),

1. wind. Ik iaat en puf in de klas, mij stuurt ze in de frisse lucht en zelf blijft ze in die rot lucht zitten (Ferrier 1973: 62).
2. (verouderend) zeskantige vlieger (fefiprinta) die geluid maakt, met franje. Een term die ik tegenwoordig nog wel eens hoor is een ‘puf’. Dat is een soort vlieger, die, afhankelijk van de ervaring van de ‘oplater’ een soort pufgeluid maakt. Als je begrijpt wat ik bedoel (WS 4-91982).
- Etym.: In beide gevallen een klanknabootsing. Zie ook puffen (1 en 2).
- Zie voor de namen van andere vliegers fefiprinta.

< >