Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

leba

betekenis & definitie

(de, -’s),

1. (begrip uit de wintigodsdienst) geest die hetzij goed is en mensen van dienst kan zijn, hetzij slecht is en mensen plaagt (‘plaaggeest’) of anderszins kwaad doet (zie het cit.). Er zijn goede en slechte leba's. De goede leba houdt het erf vrij van het kwade en het onreine, bijvorbeeld een boze geest. ( ) Een slechte leba kan zich van een mens meester maken en hem ernstige laast bezorgen, door hem tot ruzie zoeken, slordig rondlopen en stelen aan te zetten (Stephen 1983: 52). Blackman je bent een zwarte neger, dus je begrijpt dat je geen zwart kan dragen want anders word je nog zwarter en denken de mensen dat er een libba in de buurt is (Vianen 1972: 44).
2. persoon die een uiterlijk heeft of zich gedraagt alsof hij door een slechte leba (1) bezeten wordt; als dit een slordige vrouw is, kan het vertaald worden met ‘slons’. Ik durf d’r bijna nie alleen te laten, vooral met die Johnnie van bakagotro en z'n trawanten! Leba’s zijn het! (Cairo 1976: 19).
-Etym.: S. Van oorsprong de naam van de cod Leba uit Afr. (zie Wooding 188).

< >