1. (de, -’s), naam voor twee onderling verwante boomsoorten met geelwitte bloempjes in eindelingse pluimen (Carfipa procera en C. guianensis, Mahoniefamilië). Krapa is in het oosten van het land minder algemeen, elders niet zeldzaam (Ost. 136).
2. (de), hout van deze bomen. Wanneer Krapa in een vierkante vorm gehakt is, is het niet gemakkelijk van Hoogland Baboen te onderscheiden en het wordt er dan ook wel eèns voor verhandeld (Muntslag 139).
- Etym.; S, van K karapa en Ar. karaba. Oudste vindpl. Teenstra 1835 I: 372; in plak. van 1763 (S&dS 775), crap in bet. 2.
- Opm.: Teenstra onderscheidt rode en witte k., Muntslag (139) noemt t.a.v. bet. 2 ston [S, steen], bruine en witte kSyn. van 1 en 2 crabwood; van 1 krapboom, van 2 kraphout, (Surinaamse) mahonie.