(de, -en),
1. (verouderend) wit, linnen jasje voor mannen als nette huisdracht. Zie Van Schaick 1866: 73.
2. pyjamajasje. Alles is mooi, behalve ik, want ik ben nog in slaapbroek en kabaai (Hijlaard 40).
- Etym.: S kabai. Bij Van Dale o.m.: kabaai, kabaja, van Maleis-Persische oorsprong en gebruikelijk in het voormalige NOI; gekleurd lang baadje van inlandse vrouwen; wit damesjak met borduursel; wit, linnen jasje als huisdracht of nachtgewaad voor heren. De SN bet. sluiten dus aan bij het laatste. SN slaapbroek en kabaai (of omgekeerd: z.a.) kan ook vertaald worden met AN pyjama.
-: kabaai en slaapbroek, pyjama. Zie Schoonhoven 155.
- Etym.: Zie kabaai, zie slaapbroek. Syn. slaapbroek en kabaai, slaappak, nachtpak. Zie ook: nachtkleren.