Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

ivy

betekenis & definitie

(de, -’s), (uitspr. E: ai’vie), klimmende sierplant met gevlekte bladeren, van de Salomonseilanden (Scindapsus aureus, Tajerfamilie).

De meeste huizen daar, luksueus, lagen zowat verscholen achter hagen van faja-lobi, bougainville, ivy, angalampoe en ander kleurig gebloemte (Cairo 1977: 10). - Etym.: De overeenkomst met E ivy (AN klimop, Hedera helix, Cassavehoutfamilie) bestaat alleen in het klimmen.
- Syn. klimop (2).

< >