Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

half-half

betekenis & definitie

bw., voor de helft, half; min of meer, zo’n beetje; zo zo, matigjes. Daar ben ik weer, terug uit het moederland [Nederland], en ik ben wèèr iets kwijtgeraakt op mijn eeuwig heen en weer trekken tussen dit land dat halfhalf van mij is en dat andere land dat ook halfhalf van mij is, ...

Doelwijt(1972b: 12)-Etym.: AN half en half = enigszins. S af'afoe = lett. id.

< >