(het, -sen), (botanische en bosbouwkundige term) verzamelnaam voor een aantal bostypen met twee boometages, voorkomend op een minerale bodem die in de regentijden onder waterstaat (laagbos, oeverbos, kreekbos, possumbos). De bodem bestaat in de oude kustvlakte , waar dit bostype veel voorkomt, uit slecht doorlatende stoflemen van de Coropina formatie, elders komt drasbos veel voor op zand-, leem- en kleigronden (L&Mo 14).
-Etym.: AN (verouderend) dras = (zn.) geheel met water doortrokken grond; (bn.) doorweekt, zeer vochtig (van bodem), thans vervangen door ‘drassig’.
- Zie ook: -bos.