doller (de, -s), 1. munt of biljet van Sf 2,50. Verder moest Jano een dollar op een bankje leggen en de dag opgeven, waarop hij geboren was (Bradley 1975: 23).
Papieren guldens en ook de zg. ‘dolIers’ verslijten erg snel, ze gaan per dag door honderden handen (Konkroedosoe 4-3-1981: 3). 2. geldbedrag van Sf 2,50. Die broek kost bij de Chinees een dollar meer dan onder de markt. Etym.: Sedert 1553 is de ‘dollar’ de standaardwaarde in de USA en een munt van dezelfde waarde in enige (andere, voormalige) Britse koloniën (Onions). In E ‘slang’ was het lang een 5-shilling-stuk (Ten Bruggencate). NB: Voor de tweede wereldoorlog was vele jaren de waarde van de Am. dollar Nf 2,50 van de shilling Nf 0,50, en de waarde van de Sur. gulden Nf 1,-; dat betekent, dat een Sur. en een Ned. ‘rijksdaalder’ toen, evenals het Engelse 5-shilling-stuk, overeenkwamen in waarde met een Am. dollar.