(de) kort voor doctor en dokter (ook als aanspreektitel). Vol enthousiasme stortte de doe [de tandarts dr.
Chin Ten Fung] zich op de uitvoering van deze plannen ( ) (Hangalampoe 1 (5): 28; 1974). Nog half in z’n operatiegroenblauw kwam doe eraan spurten (Rappa 1981: 127). Boven in de gang liep de dokter hun tegemoet. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Dok, Dok, wat is er gebeurd’ (Rappa 1981: 121). Etym.: In het E, waarin ‘doctor’ het woord voor beide begrippen is, wordt ‘doe’ als in het SN gebruikt.