Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

bad

betekenis & definitie

(de): een bad nemen (nam, heeft genomen), zich wassen. Straks zullen ze hun water komen kranen om de beurt, om in de badkamer achter het erf hun bad te nemen (Ferrier 1968: 126).

-: een halve bad nemen, zich ten dele wassen, i.h.a. gezicht, handen en voeten. Mensen, ik zeg jullie! Ik ga me halve bad nemen, die dag! Ik was me gezicht, me handen, ik was me navel aan me buik! (Cairo 1980a: 60).
-: een hele bad nemen, zich geheel wassen. Als wij gevoetbald hebben, nemen wij een hele bad.

< >