Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

amandel

betekenis & definitie

(de, -s),

1. syn. van amandelboom: z.a. De amandel, de tamarindebomen, het glimmende grachtwater, de schaafijsman met zijn rood-groen karretje, ze schoten aan me voorbij (Roemer 1982: 180).
2. vrucht van de amandelboom. Dicht bij het huis van Ronald is een amandelboom. Ronald staat er bij. Hij ziet een rijpe amandel (A. de Vries 1957 (6): 33).-Etym.: (2) Er is gelijkenis met ANa., d.i. de vrucht van AN amandelboom, een gekweekte vruchtboom uit de Oude Wereld (Prunus amygdalus, Roosfamilie). Zie ook: bosamandel.

< >