geld hebben; ook alleen Mozes of moos hebben; in Hd. studententaal Mosen haben, Moses und die Propheten. In deze uitdr. is Mozes een verbastering van het jiddische moos, dat eigenlijk een meervoud is van ’t Aramese woord mô’ô (me’ô).
Dit beduidt oorspronkelijk steen of pit en is vandaar de naam geworden van een kleine munt die de waarde had van een twintigste sikkel. Het meervoud is het gewone woord voor geld geworden en uit het Jiddisch en de dieventaal bekend genoeg. Later heeft men, toen de oorsprong niet meer gevoeld werd, de uitdr. verlengd met en de profeten, hoogstwaarschijnlijk door de bijgedachte aan Luc. 16:29, waar Abraham tot de rijke in de hel op diens vraag om Lazarus naar zijn broeders te zenden, opdat deze niet in de plaats der pijniging komen, antwoordt, dat dit niet nodig is, want zij hebben Mozes en de Profeten. Immers wie deze heeft, die heeft niets anders meer nodig, en zo is ook het geld het voornaamste in het leven. Kluge, Unser Deutsch 98 verklaart de oorspr. als volgt: „So bietet sich auch ein biblisches Original, wenn der Mund dreister Burschen „Moses und die Propheten” dem Gelde gleichsetzt; diejenige, welche Moses und die Propheten haben, sind die Juden, und daraus hat sich leicht die Uebertragung ergeben.” Hd. Moos, Moneten, Kies haben; Eng. to have tin; to have the mopusses; Fr. avoir de quoi; avoir de l’os, de l’oignon.