gebezigd om te kennen te geven dat iemand die niet lang op dezelfde plaats blijft of zich niet lang bij hetzelfde ambacht of vak houdt, niet vooruit kan komen, welke gedachte ook uitgedrukt wordt door een boom, die gedurig verplant wordt, gedijt zelden; immers die niet en blijft, die niet beklijft, zoals onze voorvaderen zeiden. Bij De Brune, Bank. 1, 58: „Wy zijn gelijck een rollende steen, die noyt met most begroeyt en wiert, maer altijds blood en kael blyft” (over de „ongeduyrigheyd der menschen”).
Fr. pierre qui roule n’amassepas mousse', Hd. auf dem rollenden Stein wdchst kein Moos; viel bewegter Stein wird niemals moosig sein', Eng. a rolling stone gathers no moss. Wsch. van klassieke oorsprong.