een rare, vreemde snuiter; een wonderlijk, onverdragelijk mens. In de middeleeuwen verstond men onder poteten gekookte spijs, zoals blijkt uit de Bijbel van 1477: „ende datmen hem alle daghe een broot gave, sonder dat pot-eten”.
Overdrachtelijk werd dit genomen voor een mens, evenals potmos in het Zaans en het vroegere kompost; vgl. een lekker stuk, een Hef brok of een fijn gebakje, een rare snijboon, spersieboon, pisang, druif; een fijne beschuit (een schijnheilige); een vervelende bolus, een vuile pastei (17de eeuw); 18de eeuw: een snode schelvis. Vgl. Fr. un drôle de corps; un drôle de coco; Hd. eine putzige Nudel; Eng. a strange fish.