Een ambtenaar die ten tijde van Christus de belastingen inde voor de Romeinen. Daar de tollenaars vaak oneerlijk te werk gingen, werden ze bestempeld als knevelaars en in één adem genoemd met zondaren.
En het geschiedde, toen Hij in het huis aanlag, zie, vele tollenaars en zondaars kwamen en lagen mede aan met Jezus en zijn discipelen (Mat. 9:10). De Farizeeër stond en bad dit bij zichzelf: O God, ik dank U, dat ik niet zo ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar (Luc. 18:11).
Vgl. Mat. 18:17, Mar. 2:15-16, Luc. 5:30 en 7:34.