(Gr. Diabolos = aanklager, kwaadspreker; Hebr. Sjatan = lasteraar) de personificatie van het kwaad.
Onderwerp u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden (Jak. 4:7).
De duivel komt in de bijbel onder verschillende benamingen voor: de aanklager (van onze broeders, Op. 12:10), de antichrist (2 Joh. vs. 7), Beélzebul (‘heer der vliegen’, Mat. 12:24), Belial (‘het verderf, 2 Kor. 6: 15), de boze (Mat. 6:13), de (grote) draak (Op. 12:7-9), de god dezer eeuw (2 Kor. 4:4), de mensenmoorder (Joh. 8:44), de misleider (2 Joh. vs. 7), de overste dezer wereld (Joh. 12:31), de oude slang (Op. 12:9), de satan (Job 2: 6), uw tegenpartij (1 Petr. 5:8), de vader der leugen (Joh. 8:44), de vijand (Mat. 13:39), de boze geest (Luc. 9:42), en de onreine geest (Luc. 9:42).