Land door de hogepriesters gekocht om te dienen als begraafplaats voor vreemdelingen; betaald met de dertig zilverlingen die Judas na zijn verraad had teruggebracht (bloedgeld).
De overpriesters namen de zilverlingen en zeiden: Wij mogen die niet in de offerkist doen, want het is bloedgeld. En zij namen het besluit daarvoor het land van de pottenbakker te kopen als begraafplaats voor de vreemdelingen. Daarom heet dat land Bloedakker, tot heden toe (Mat. 27:6-8).
Vgl. Hand. 1:18-19.