Iemand tuk hebben
Ontleend aan de zegswijze van vissers: tuk (d.i. beet) hebben, een vis aan de haak hebben, waarbij aan beide kanten - nl. door de vis en door de visser - wordt getrokken. De uitdrukking bedoelt dan oo...Lees meer
Ergens tuk op zijn
‘Tuk’ behoort bij de stam van het Mnl. ww.: tucken, toeken (Du.: zucken), trekken, rukken. Ergens begerig naar zijn, eraan zitten te trekken of te rukken om het te krijgenEen tukje doen
‘Tukje’ is dial. van: tukken, tukkebollen (vgl.: knikkebollen); eigenlijk: knikken met de bol (het hoofd), niet onwaarschijnlijk klanknabootsend als: tikken, tokken en in tiktakken. Anderen zien in di...Lees meer