Spreekwoorden en gezegden met 'soep'

Soep gelijk olie

Bijzonder vette soep

Soep ogen hebben

Hetzelfde als loopogen, ogen die een bepaald vocht afscheiden

In de soep zitten

In de verlegenheid zitten

Zure soep moeten eten

Ongelukken, armoede hebben

Zure soep moeten eten

Door een ongeluk getroffen zijn

In de soep lopen

Mis gaan, in het honderd lopen, in de war gaan

Hij zat in de soep

Hij zat in moeilijkheden

Een wetsbepaling soepel toepassen

‘Soepel', van Fra.: souple: zeer buigzaam, week en zacht en toch sterk, lenig. Overdrachtelijk voor: niet al te streng zijn, zich niet al te zeer aan de letter houden

Hij heeft weer oude soep opgelepeld

Hij is weer over een zaak begonnen, die al lang afgedaan was

het vet is van de soep

het beste heeft men al genoten; het beste is weg of voorbij

Ergens wel soep van kunnen koken

Wordt vaak overdrachtelijk gezegd van een oud, vies kledingstuk

Niet veel soeps zijn

‘Soep’ (ook: snert) heeft vaak de betekenis van iets minderwaardigs. Vgl. in de soep lopen. Derhalve: niet veel bijzonders zijn. Kan ook een verbastering zijn van ‘zaaks’, dus: niet veel zaaks zijn