‘Pijpen’ heeft hier de betekenis van: op de pijp of fluit spelen (zie ook 1750) (vgl.: tamboers- en pijperskorps). De zegswijze is blijkbaar ontleend aan Matth. 11:17, waar Jezus wijst op de onaandoenlijkheid van het volk Israël voor de prediking van het Koninkrijk der Hemelen. Hij tekent hen dan in de gelijkenis van de ‘kinderen op de markt’ waarvan de ene groep bruiloft je wil spelen en de andere groep begrafenisje, en die elkaar kibbelend toeroepen: ‘Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst’, waarop de anderen: ‘En wij hebben de klaagliederen gespeeld, en gij hebt niet geweend’. De zegswijze betekent precies de maat volgen in zijn dans, die iemand door zijn gefluit aangeeft. Figuurlijk derhalve: geheel diens wil moeten uitvoeren