De oorsprong van het woord ‘struis’ is onbekend. Mogelijk houdt het verband met de struisvogel, ook al omdat de betekenis is: kloek of zwaar gebouwd, flink, stoer, stevig
Toen de jongen heel lief en aardig tegen z'n moeder praatte om iets te krijgen, zei ze: „ Aap wat heb je mooie jongen": wat ben je een vleier, een mooiprater.