Deze ‘Lazarus' is de broer van Martha en Maria, en de vriend van Jezus, bekend o.a. uit Joh. 11. Lazarus zou, naar dit bijbelboek, uit de dood zijn opgewekt; was dus een ‘lijk’ geweest. Daar nu iemand... Lees meer
‘Lazeren’ is hier weer voor praten, kletsen, en daardoor verwant aan ‘lazarusklep’. Het is dus ook ontleend aan het lawaai dat de melaatsen produceerden
Ook dit slaat op de bedelaar uit Luc. 16 (zie 5427-5429). De uitdrukking bedoelt dus: de Lazarusziekte (melaatsheid) krijgen, en is derhalve een soortgelijke verwensing als: krijg de pest, de pip
Wordt gezegd van iemand wiens mond nooit stilstaat. Genoemd naar het klaphout, de plank met beweegbare klep of deksel, waarmee de met lazerij (melaatsheid) bezochten de voorbijgangers waarschuwden, en... Lees meer
Ook dit woord slaat weer op de Lazarus uit de voorgaande uitdrukkingen. Langs allerlei omwegen is het overgegaan in de betekenis van: menselijk lichaam. Een pak slaag krijgen of geven
Ontleend aan Luc. 16, 20 en 21, waar staat: ‘En er was een zeker bedelaar, met name Lazarus, welke lag voor zijn poort (nl. van de rijke man), vol zweren, en begeerde verzadigd te worden van de kruime... Lees meer