'Kak', gemeenzaam voor: poep, ontlasting. De uitdrukking bedoelt: er is iets niet in de haak. De herkomst is niet geheel duidelijk. Vgl. De Schoolmeester in: De schipbreuk
'Kak' is hier een verbastering van: kaken, kakelen, en heeft in deze en dergelijke zegswijzen dus de betekenis van: vertoon, drukte, opschepperij. Zo spreekt men ook nog van een ‘kak-madam’, een 'kakb... Lees meer
Ononderbroken. In het algemeen een beweging als bestaande in een beurtelings verlaten en bereiken van zeker punt in de ruimte; een gaan en keren, een heen en weer gaan
‘Diggel’, bijvorm van: degel, van Odu.: tegal, Mdu.: tegel; Mnl.: digull, smeltkroes, aardewerk, potten en pannen, oneigenlijk: scherf. Derhalve: in stukken (scherven) vallen