Kak maken

Kak voor twee hebben

Kak maken

Kale kak hebben

Kak maken

Veel kak op het lijf hebben

Kak maken

'Kak' is hier een verbastering van: kaken, kakelen, en heeft in deze en dergelijke zegswijzen dus de betekenis van: vertoon, drukte, opschepperij. Zo spreekt men ook nog van een ‘kak-madam’, een 'kakb...
Lees meer

Zijn kak ophouden

Zijn plannen niet ten uitvoer brengen

Kak of geen kak, toch op de pot

Of je wil of niet, je zult!

Kak of geen kak, toch op de pot

Je moet, of je wilt of niet

Te veel kak maken

Ergens te veel ophef over maken

Hij loopt met kak

Hij heeft zorgen

Dat komt gelijk kak

Dat komt vanzelf

Kak aan de vinger hebben

(Z. N.) Bedrogen uitkomen

Grote kak op een klein potje

Veel drukte die niets voorstelt

Een kale kakmadam

Een vrouw die zich als een dame kleedt, maar die in werkelijkheid geen geld heeft

Achterna kakelende kippen

Achteraf zeggen datje niets hebt zien aankomen, heeft geen zin

Een kakebenen huishouden

Wordt gezegd van een broodmager mens, van iemand die geen lood vlees aan zijn gezicht heeft

Hij heeft veel kak aan zijn gat

Hij is verwaand

Met kakhielen lopen

Er armoedig uitzien

Kakelaars zijn geen vechters

Praatjesmakers zijn niet gevaarlijk

Springen als een kakkerlak

Heen en weer springen

Springen als een kakkerlak

Bijzonder raar springen

Er is kak (poep, stront) aan de knikker

'Kak', gemeenzaam voor: poep, ontlasting. De uitdrukking bedoelt: er is iets niet in de haak. De herkomst is niet geheel duidelijk. Vgl. De Schoolmeester in: De schipbreuk

Hij loopt met kakhielen

Hij ziet er armoedig uit

Het met een kakkerlakje afleggen

Er zich met een grapje afmaken

Ergens in kakken

Zich ergens niets van aantrekken

Opkomen als kakken

Iemand plotseling te binnen schieten, zich onverwacht voordoen
toon meer resultaten