Dwz.: naar omlaag groeien, afnemen. Figuurlijk zegt men van iemands populariteit, dat deze: groeit als een koeiestaart. Vgl. Petronius (44): ‘Retroversus crescit, tamquam coda vituli’, d.i.: het groei... Lees meer
Schertsend gezegd voor voorspoedig opgroeiende kinderen of welgedane mensen, zij die geen sporen van uitgestane druk in hun uiterlijk dragen. Ontleend aan Ex. 1 : 12: ‘Hoe meer zij (nl. de Egyptenaren... Lees meer
Evenals men van verdriet en tegenspoed vermagert, kan men van plezier en genoegen groeien. Vandaar dat reeds in de 17de eeuw ‘groeien’ ook: ‘zich verheugen’ kon betekenen. Soms geeft men zelfs de maat... Lees meer
Dit is weer een van de vele zgn. tweelingspreekwoorden. De beide woorden betekenen ook hier eigenlijk hetzelfde (vgl. een grauw en een snauw krijgen e.d.). Vermoedelijk ontleend aan Ps. 92 : 8: ‘Dat d... Lees meer
Sneller groeien dan men de zaak aankan. Letterlijk gezegd van kinderen die groter worden dan hun ouders. Figuurlijk van zaken die een zodanige vlucht nemen, dat men het niet meer verwerken kan. Ongeve... Lees meer
Oorspronkelijk in de jonge Edda (Simrock, I, 27), waar van Heimdall - een der 12 goddelijke Asen - getuigd wordt: ‘Hij behoeft minder slaap dan een vogel en ziet zowel bij dag als bij nacht 100 mijlen... Lees meer
Ook in een slechte of minder gunstige omgeving kan men goede kinderen (mensen) aantreffen. Of: Ook een slecht mens kan wel iets goeds tot stand brengen