Hij zit in het kot
Hij zit in de gevangenisHij blijft in zijn kot
Hij houdt zich rustigIemand in zijn kot jagen
Iemand de mond snoerenDe haan van ’t kot zijn
(Z. N.) De eerste, de baas, de meester zijn; ook: de aanvoerder, de belhamel zijnDe haan van ’t kot zijn
De gebraden haan uithangenDe haan van ’t kot zijn
Weelderig leven; veel geld verterenDe haan van ’t kot zijn
De rode haan laten kraaien (of: op het dak zetten)De haan van ’t kot zijn
Het huis in brand stekente klein voor tafellaken en te groot voor servet zijn
nog niet bij de grote mensen én niet meer bij de kleintjes horen.Te groot zijn voor servet en te klein voor tafellaken
Al te groot zijn om nog tot de kinderen te behoren, maar nog te klein zijn om tot de grote mensen gerekend te wordenHij is de kapitein van het kot
Hij is de baasHij is te klein voor het tafellaken en te groot voor het servet
Hij is nog lang niet volwassen, maar hij denkt toch dat hij al heel wat isAls hij dat hoort, is het huis te klein
Dan wordt hij zó kwaad, dat hij van links naar rechts vliegt en omgekeerd, en overal tegen aanbotst. Misschien ook: dan is het huis te klein om alle herrie te bevatten en dringt het tot buiten de mure...Lees meer