Gestempeld zijn
In Amsterdam zei men dit van iemand, die de 28-jarige leeftijd had bereikt, en wel in het bijzonder van meisjes, die, als zij op die leeftijd nog niet getrouwd waren, alle kans liepen haar dagen als oude vrijsters te moeten slijten. Deze spreekwijze raakte in onbruik, omdat het voorwerp waaraan zij is ontleend, al sedert 1679 tot het verleden behoort. Dit voorwerp was het achtentwintig-stuiverstuk, kortweg ‘achtentwintig’, ook wel ‘goudgulden’ genoemd. Onder deze geldstukken vond men vele lichtere die in Duitsland (Emden en elders) gemaakt werden, en wat de beeldenaar betreft nagenoeg met die van Deventer, Groningen, Zutphen en Nijmegen overeenstemden. Om nu de wichtige stukken te onderkennen, lieten de Staten van Holland die van een klop of stempel voorzien met de letters HOL. Was dus de grote, met een dubbele arend prijkende munt ‘gestempeld’, dan kon men haar gerust voor achtentwintig stuiver aannemen; zo niet, dan deed men het best haar te weigeren. Overigens wordt de zegswijze nog gebruikt in de zin van: gekenmerkt zijn