De oorsprong van de ‘menistenleugen’ vinden we in het volgend voorval: Menno Simonsz (1496-1561), de grondlegger der Doopsgezinde leer, werd geruime tijd van wege zijn ‘ketterijen’ vervolgd. Hij wist echter steeds aan zijn belagers te ontkomen. Eens stapte hij in een reeds tamelijk bezette reiskoets, die juist zou vertrekken, toen enkele gerechtsdienaren bevel gaven nog even halt te houden. Zij vroegen daarop aan de laatst ingestapte en derhalve het dichtst bij het portier zittende passagier, of Menno Simonsz zich onder de passagiers bevond. De aangesprokene, die tevens de gezochte was, vroeg daarop aan zijn mede-passagiers, of Menno Simonsz er ook was. Allen antwoordden natuurlijk ontkennend, waarop de aangesprokene laconiek aan de gerechtsdienaren mededeelde: ‘Ze zeggen dat hij er niet is’, waarna de gerechtsdienaren toestemming gaven tot verder rijden. Menno Simonsz is derhalve de vader van de ‘menistenleugen’ (naar Menno) (die ook wel een leugen om bestwil wordt genoemd) en waaronder we hebben te verstaan: een halve waarheid door ontduiking van het juiste antwoord