Spreekwoorden en gezegden met 'draai-op'

Op de draai zijn

(Z. N.) De kroegen aflopen, aan de rol zijn

zijn draai hebben

bij die baas heeft hij zijn draai, daar heeft hij het erg naar zijn zin.

zijn draai nemen

hij nam zijn draai: hij veranderde van mening.

Zijn draai hebben

Vrolijk zijn, in zijn schik zijn, zijn zin hebben. Vgl. Speenhoff (V,24)

Van politieke overtuiging of tactiek veranderen. De uitdrukking werd voor het eerst in de Tweede Kamer gebezigd, toen de afgevaardige Lieftinck plotseling de zijde van minister Pierson koos, om de beh...
Lees meer

Aan de draai zijn

Een losbandig leven leiden

Hij heeft zijn draai

Hij is in zijn element, hij is in zijn schik, hij verkneukelt zich

een draai aan iets geven

hij gaf een draai aan zijn verhaal: hij vertelde niet eerlijk de waarheid, hij verzon een smoesje.

Ergens een draai aan geven

Ergens een verklaring voor geven om het aannemelijk te maken

Iemand in de draai houden

Iemand met loze beloften proberen te paaien

Iemand in de draai houden

Iemand aan de praat houden; iemand aan het lijntje houden

De draai van iets hebben

Er genoeg van hebben, er voor bedanken

Een draai van iets geven

Een aannemelijke verklaring er voor bedenken

Met een draai erachter komen

Door een listige wending iets te weten komen

Zijn draai niet kunnen krijgen

Letterlijk gezegd van honden en katten, die lang lopen te draaien in hun mand, alvorens zij zich neerzetten. Figuurlijk voor iemand, die zich verveelt

Hij kan zijn draai niet vinden

Hij voelt zich niet op zijn gemak

Ergens met een draai achter komen

Ergens met een list achter komen

Hij is aan de draai geweest

Hij is flink op stap geweest

In een haai en een draai

In een ogenblik

In ene haai en ene draai

In een oogwenk

(Iemand) een draai om de oren krijgen (geven)

Vroeger werd ‘afdraaien’ in de volkstaal ook gebezigd in de betekenis van: afranselen, afrossen. ‘Af’, ten einde toe, zoveel men nodig achtte; ‘draaien’ is de slingerende beweging van de hand