Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Agua

betekenis & definitie

f. water; agua de Colonia, eau-de-cologne; regen; dakhelling; weerschijn (van stoffen en stenen); urine; aguas, pl. kielzog; aguas, pl. wateren der zee; agua bendita, wijwater; agua de olor, reukwater; agua de pie, stromend water; agua (de) lluvia, o agua llovediza, regenwater; agua mineral, mineraalwater; agua muerta, stilstaand water; agua viva, stromend water; aguas mayores, excrementen van de mens; aguas menores, urine; aguas muertas, eb; aguas vivas, vloed; agua abajo, stroomafwaarts; agua arriba, stroomopwaarts; met grote tegenstand; grabado al agua fuerte, m. geëtste plaat, ets; hacer agua un buque, lek zijn (schip); hacérsele a uno agua la boca, naar iets watertanden; tan claro como el agua, zo klaar als een klontje; estar entre dos aguas, op twee gedachten hinken.

< >