Als een rumoerige en luid krakelende vergadering bijeen is, waarin de één het woord neemt voordat de ander is uitgesproken, noemen we dat een Poolse landdag. Het behoeft nauwelijks betoog dat we hier met een zegswijze van historische oorsprong te doen hebben.
De landdag of Sejm is het nationaal wetgevend lichaam van Polen, dat in 1493 werd ingesteld en tot 1919 met twee kamers (daarna met één) functioneerde. In vroeger eeuwen was de Poolse landdag een machtsinstrument van de adel (en indirect van buitenlandse mogendheden) om de bevoegdheden van de troon te beperken. In het jaar 1652 werd het liberum veto (veto der gelijken) voor het eerst toegepast, waardoor ieder lid van de landdag, te weten elke Poolse edelman, de bevoegdheid kreeg het veto uit te spreken, de vergadering te ontbinden en de genomen besluiten nietig te verklaren. Omkoping van edellieden door Rusland, Oostenrijk en Pruisen de buurlanden was hierbij aan de orde van de dag. Tussen de jaren 1697 en 1763 vonden er 26 door de koning bijeengeroepen landdagen plaats, maar slechts vijfmaal kon men (unaniem) tot besluitvorming komen. Toen Stanislaus II (1764-1795) probeerde hervormingen door te voeren en onder meer het liberum veto in te perken, ontstond er een burgeroorlog die uitliep op Russische interventie (1767) en culmineerde in de Eerste Poolse Deling (1772), waarbij Polen dertig procent van zijn grondgebied moest afstaan. In 1791 werd het veto der gelijken uit de grondwet geschrapt.