(Amsterdam, verouderd) in de negentiende eeuw benaming voor een mismaakt persoon, gedrocht. Vanwege de vage associatie met toverkunsten ook een scheldwoord voor ‘een vrouw van lichte zeden, een heks'.
Toverlantaarn oorspronkelijk: wanstaltig persoon die een toverlantaarn vertoont. Later voor die persoon zelf, nu te A. scheldwoord voor zomaar iemand met een mismaakt postuur. (Jan Stroop, Burgerlijk Amsterdams. In: Honderd jaar stadstaal, 1999)