(Eng.) onnozele hals; sukkel; slachtoffer, dupe. Wellicht moet gedacht worden aan een zuigeling (sucker) die onschuld uitstraalt.
Of heeft dit slangwoord te maken met de zuigvis (ook wel sucker of suckfish) die zich gemakkelijk laat vangen? Onder liefhebbers van hiphop is het sinds eind twintigste eeuw een geliefd scheldwoord.De stumperd weet niet, dat de man, die hem destijds bedotte, naar een nieuwe firma ging en zijn naam meenam als dien van een willigen ‘sucker’ of slachtoffer. (Het Vaderland, 26/04/1930)
De bedrijfsleider is geen ‘sucker’, hij wil zijn douceurs tenminste strategisch aanwenden. (De Groene Amsterdammer, 10/07/1936)
En nog konden ze me niet te pakken krijgen. Suckers. (Bert Hiddema, Piri-piri, 1984)