Spanjaard. Tevens een oude slangterm voor ‘syfilis’ (zie P.G.J. van Sterkenburg, Het Woordenboek der Nederlandse Taal, 1993, p. 80) en voor ‘een halve klare met half bessenjenever’.
Een verouderd synoniem is spek, vroeger een scheldnaam die de geuzen aan de Spanjaarden en in het bijzonder de Spaanse soldaten gaven. Wellicht omdat ze er mager en hongerig uitzagen.‘Oranje! Oranje! A bas de Spanjolen!’ riep Bouke, terwijl hij met een’ geduchten slag den serjeant helm en hoofd verbrijzelde. (Jacob van Lennep, De pleegzoon, 1833)
‘Ik zal neem de geweer, en pief-paf, ik zal schiet een Spanjool in een-twee!’ (Pieter Louwerse, Vlissinger Michiel, 1880)
Spanjolen maken altijd kapsones, ze steken je zoo een mes tusschen je ribbe. (B. Stroman, Stad, 1932)