iemand die veel morst of zich voortdurend smerig maakt. Sinds het einde van de negentiende eeuw noemt men een kind dat morst, knoeit of zich weinig om lichamelijke hygiëne bekommert vaak goedmoedig een Piet de Smeerpoets.
Daarmee wordt gerefereerd aan een creatie van de Duitse arts Heinrich Hoffman (1809-1894) die in 1844 voor zijn driejarig zoontje een boekje met geestige gedichtjes over stoute en domme kinderen schreef. In 1845 verscheen het werkje, verlucht met karikaturale tekeningen, onder de titel ‘Der Struwwelpeter’.
Wellicht verscheen rond 1848 de eerste Nederlandse uitgave van dit prentenboek: ‘Piet de Smeerpoets.’ Tegenwoordig wordt een zedeloos of seksueel losbandig persoon ook een smeerpoes genoemd.Gij weet hoe ik altoos in de beslommering zit, en overhoop leg met de boojen; inzonderheid met onzen kok, dat een rechte smeerpoes en likkebroêr is, maar anders wèl genoeg voor zijn post... (Betje Wolff, Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut, of de Gevolgen der Opvoeding, 1793-1796)
Zij bond in, die smeerpoets, haalde geld en betaalde af op ’t grote bedrag. (H. van Aalst, Onder martieners en bietsers, 1946)