halfzacht iemand; doetje; slappeling. In de soldatentaal van begin twintigste eeuw betekende slappewasbenen: zwakke, doorknikkende benen.
Hij was zoo’n echte slappewaschvent, meer ’n meisje dan ’n jongen. Het was zoo’n echt rozewatertje. (Het Vaderland, 09/04/1922)