Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

sladood

betekenis & definitie

mager persoon. Ironisch gebruik van de betekenis ‘doodslager, vechtersbaas; iemand die flink uit de kluiten gewassen is’.

Lange sladood werd gesignaleerd door J. Schuitemaker in het weekblad ‘Buiten’ (oktober 1920) maar was al veel ouder.

Vgl. sladubbel.Die leelijke sladood van een Franschen vogelverschrikker, Met zijn kalen knikker... (Gerrit van de Linde, De Gedichten van den Schoolmeester, 1859)

Dat komt, omdat het zoo’n lange sladood is. (Cissy van Marxveldt, Een zomerzotheid, 1927)

De lange sladood met zijn geboren teringrug... (Jan Wolkers, Terug naar Oegstgeest, 1965)

< >