(Bargoens) lompe, logge, lelijke vrouw.
Tegenwoordig vooral gekend in de betekenis van ‘gammel huurbootje’. Endt (1974) ziet er een samenstelling in van pieren (foppen; spelen) en een verbastering van het Spaanse muchacha (meisje, vrouw). Dit laatste lijkt, niet alleen naar betekenis maar ook naar vorm, op het Bargoense woord mokkel. Kiliaen (eind zestiende eeuw) vermeldt machache, machachel al in de betekenis van ‘zwaar en log vrouwmens’. Kijk verder onder machochel. In de jeugdtaal van eind vorige eeuw komt pieremegoggel ook voor in de zin van ‘raar kereltje’ (zie Laps).
Iemand in de pieremegoggel hebben betekent ‘iemand in de gaten hebben’. Deze uitdrukking vinden we bijvoorbeeld terug bij J. Feith (Het verhaal van den dief, 1909): ‘Nou, je begrijpt... je kent ze die dienstkloppers!... in de Warmoesstraat hadde ze ons al in de pieremegoggel.’ Het werkwoord pieremagoochelen betekent zowel ‘foppen’ als ‘copuleren’.